Een nieuw tijdperk in eiwitevaluatie voor paarden: het GfE-voorstel verklaard

In de zoektocht naar optimale paardenvoeding zijn we gewend om te kijken naar het totaal aan ruwe eiwitten en het aminozuurprofiel van een voeder. Maar wat als die cijfers niet vertellen hoeveel van die eiwitten je paard werkelijk kan benutten? Wat als de échte kwaliteit van eiwit schuilt in waar en hoe goed het wordt verteerd?

De Gesellschaft für Ernährungsphysiologie (GfE) stelt precies die vraag – en komt met een revolutionair antwoord. In plaats van louter te rekenen met ruwe eiwitwaarden, stelt de GfE een vernieuwend systeem voor, dat de focus verlegt naar de voorspelde verteerbaarheid in de dunne darm, met inachtneming van de chemische eigenschappen van het eiwit. Een sprong voorwaarts in precisievoeding voor paarden.

De beperkingen van het huidige systeem

Tot op heden wordt eiwitevaluatie bij paarden vooral gebaseerd op het totale gehalte aan ruw eiwit (RE) en soms het aminozuurprofiel. Wat vaak ontbreekt, is een inschatting van de werkelijke benutbaarheid van dat eiwit. Want niet al het eiwit dat in het rantsoen zit, komt ook beschikbaar in het deel van het maagdarmkanaal waar opname het meest efficiënt is: de dunne darm.

Als het eiwit daar niet aankomt, wordt het pas in de dikke darm afgebroken – waar het door microben wordt omgezet, met minder efficiënte benutting en potentieel belastende restproducten als gevolg. Zeker bij paarden met een hoge eiwitbehoefte (zoals jonge paarden, sportpaarden of drachtige merries) is die onderschatting problematisch.

Het GfE-voorstel: een nieuwe standaard

De GfE introduceert een model waarin eiwitten worden beoordeeld op basis van hun voorspelde verteerbaarheid in de dunne darm – afgekort als pcvRP (prädiziert verdauliches Rohprotein im Dünndarm). Daarbij wordt niet alleen gekeken naar het aminozuurprofiel, maar ook naar tal van chemisch-fysische parameters zoals:

  • Oplosbaarheid van het eiwit

  • Molecuulgewicht van de eiwitfracties

  • Hydrofobiciteit (hoe vet- of waterminnend is het eiwit?)

  • Eiwit-eiwitinteracties en structuur

Deze eigenschappen bepalen hoe toegankelijk het eiwit is voor enzymatische afbraak en opname in de dunne darm – en dus hoe waardevol het werkelijk is voor het paard.

Waarom dit ertoe doet

Een hoger gehalte aan ruwe eiwitten betekent niet automatisch een betere voeding. Integendeel: overmatige aanvoer van onbenut eiwit leidt tot belasting van lever en nieren, verhoogde stikstofuitscheiding, ammoniakgeur in stallen, en zelfs gedragsveranderingen.

Dankzij het GfE-model kunnen we:

  • Voeders preciezer evalueren op functionele eiwitwaarde

  • Rantsoenen optimaliseren op basis van echte benutting

  • Voederingrediënten selecteren met betere biologische beschikbaarheid

  • De eiwitbelasting verminderen zonder tekort te riskeren

Toekomstmuziek of realiteit?

Hoewel dit systeem in theorie veelbelovend is, is het nog in ontwikkeling. De voorspellende modellen vereisen verfijning en validatie. Er is een grotere dataset nodig om verschillende voederbronnen, paardenrassen, leeftijden en gebruiksdoelen te kunnen dekken.

Samenwerking tussen onderzoekers, diervoederproducenten en paardenvoedingsadviseurs is essentieel om deze methode tot een praktische standaard te maken. Toch is het potentieel overduidelijk: een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en benutting.

Slotbeschouwing

Het GfE-voorstel luidt een paradigmaverschuiving in binnen de eiwitevaluatie voor paarden. Door niet alleen te kijken wat er in het voer zit, maar ook wat het lichaam ermee kan doen, ontstaat een veel rijker beeld van voedzaamheid.

Voor wie paarden voert met kennis, zorg en ambitie – of je nu fokker bent, ruiter, voedingsadviseur of dierenarts – is dit voorstel een uitnodiging om verder te kijken dan de cijfers op het etiket. Het is een stap richting duurzamere, efficiëntere en gezondere paardenvoeding.

Bronvermelding

Share This :
error: De inhoud van deze website is beschermd!