Spieren zijn geen vast gegeven — ze worden voortdurend afgebroken en weer opgebouwd. Maar zodra de belasting daalt, gaat die balans schuiven. Bij paarden in winterrust of met sterk verminderde arbeid is spierverlies een reëel risico. Niet alleen door inactiviteit, maar ook door een tekort aan gerichte voeding en suboptimale herstelomstandigheden. En dat terwijl spiermassa cruciaal is voor gezondheid, houding, stofwisseling en sportieve prestaties.
Spierafbraak bij rust: een fysiologisch proces
Wanneer een paard minder beweegt, daalt de mechanische prikkel op de spieren. Dit remt de eiwitsynthese en activeert spierafbraak (proteolyse) — een proces dat al na enkele dagen in gang kan worden gezet.1 Vooral de snel contraherende spiervezels (type II) zijn gevoelig voor inactiviteit. Ze worden sneller afgebroken, wat leidt tot krachtverlies en verminderde insulinegevoeligheid .
Bij langdurige rust, zoals tijdens winterperiodes of revalidatie, wordt spierverlies nog versterkt. Oudere paarden en dieren met een genetische aanleg voor spierziekten (zoals PSSM of RER) lopen hierbij extra risico .
Voeding: de sleutel tot spierbehoud
Hoewel de energiebehoefte van een paard daalt bij verminderde arbeid, blijft de behoefte aan kwalitatief eiwit (en vooral lysine) relatief hoog. Lysine is het eerste limiterende aminozuur voor spieropbouw bij paarden – zonder voldoende lysine stopt de spiereiwitsynthese, zelfs als de totale eiwitinname op papier voldoende lijkt .
Daar komt bij: als het rantsoen te weinig energie levert, schakelt het lichaam over op het afbreken van spierweefsel als alternatieve energiebron (gluconeogenese). Een paard mag dus niet te weinig energie krijgen, maar ook niet zoveel dat het vet opslaat. Balans is cruciaal.
Waarom 'spieren voeren' meer is dan eiwit bijgeven
Niet alle eiwitten zijn gelijk. Belangrijke criteria zijn:
Verteerbaarheid in de dunne darm
Biologische beschikbaarheid van aminozuren
Aminozuurprofiel (met name lysinegehalte)
Goede eiwitbronnen voor paarden in rust zijn o.a. luzerne, ontsloten sojaschroot, biergist, en specifieke balancers. Deze moeten wel passen binnen het totale rantsoen qua calcium/fosforverhouding, energie-inhoud en suiker-/zetmeelgehalte.
Daarnaast spelen ook andere nutriënten een rol:
Vitamine E en selenium ondersteunen de spierstofwisseling en beschermen tegen oxidatieve schade .
Omega-3 vetzuren (ALA, EPA, DHA) hebben ontstekingsremmende effecten en bevorderen spierherstel .
Magnesium, zink en B-vitamines ondersteunen neuromusculaire coördinatie, spiercontractie en energiestofwisseling .
Praktisch: beweging + gerichte voeding = spierbehoud
Zelfs enkele keren per week lichte beweging kan spierverlies aanzienlijk beperken. Denk aan:
Wandelen aan de hand
Longeren in stap en draf
Rustige ruiterarbeid of werk aan de hand
In combinatie met:
Een uitgebalanceerd rantsoen met gecontroleerde energie-inhoud en lysinerijke eiwitbronnen
Voldoende vitamine E bij weinig weidegang (aanbevolen: 1.000–2.000 IU/dag, hoger bij paarden zonder toegang tot gras)
Monitoring van gewicht en bespiering (bijv. via BCS en TES)
…houd je je paard in functionele conditie, zonder overbelasting of spierverlies.
Wat zegt de wetenschap over spierherstel?
Spierherstel na rust verloopt langzamer dan spierafbraak. Onderzoek toont aan dat het weken tot maanden kan duren om verloren spiermassa weer op te bouwen, afhankelijk van de duur van de inactiviteit en de revalidatieaanpak .
Herstel vraagt om:
Progressieve en gestructureerde belasting (geleidelijke opbouw)
Voldoende rust tussen sessies
Aangepaste voedingsondersteuning gericht op herstel
Preventie is dus effectiever dan herstel. Paarden die hun spiermassa weten te behouden tijdens rust, komen sneller weer in vorm en blijven beter presteren na de winterpauze.
Conclusie
Winterrust hoeft geen spierverlies te betekenen — maar dan moet je gericht sturen op spierbehoud. Een combinatie van lichte beweging, goed uitgebalanceerde voeding en gerichte micronutriënten maakt het verschil. Voorkomen is makkelijker dan genezen, ook als het om spieren gaat.
- Rivero, 2004 The effect of training and detraining on muscle composition in the horse.
Veterinary Clinics of North America: Equine Practice, 20(1), 159–173. [↩]